Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Welken zij voor de apostelen stelden; en [20][dezen], als zij gebeden hadden, [21]legden hun de handen op. 20. Namelijk apostelen. Zie dergelijke hfdst.8 vs.17. 21. Deze manier van oplegging der handen was bij de Joden gebruikelijk, als zij iemand zegenden, Gen.48:14, als zij de beesten zouden opofferen om daarmede dezelve Gode als toe te eigenen, Lev.1:4, en in het inhuldigen in ambten, Num.27:18; Deut.34:9. Dezelfde manier heeft ook Christus gebruikt in het zegenen, Matth.19:13, en de gemeente in het instellen van kerkedienaren, om daarmede dezelven Gode tot zijnen dienst toe te eigenen en den zegen Gods toe te wensen. Zie 1 Tim.5:22. Ook de apostelen in het geven der buitengewone gaven des Heiligen Geestes; hfdst.8 vs.17.